WorkshopVraagzinnenTegenwoordige en verleden tijd

Vraagzin: do / does / did I work here.She lives in Paris.They travelled a lot.Do you work here?Werk jij hier? Does she live in Paris? Woont ze in Parijs?Did they travel a lot?Reisden ze veel?

Vraagzinnen: do / does / did Hulpwerkwoord + onderwerp + hoofdwerkwoord Do they work a lot? Does she learn English? Did you meet him?

Let erop:Het hoofdwerkwoord krijgt geen –s of –ed!

Vraagzin: is / are Kate is at home.They are at school.The children are in the garden.Is Kate at home?Are they at school?Are the children in the garden?

Vraagzin: was / wereKate was at home.They were at home.The children were in the garden.Was Kate at home?Were they at home?Were the children in the garden?

Hulpwerkwoorden in vragende zinnen.Gebruik geen do/did bij de volgende hulpwerkwoorden :-be-can-must-may-shall-will

Examples

Vragende voornaamwoordenWhoWhatWhichWhenWhereWhyHow

Vraagzinnenmet vragende voornaamwoordenVragende hulpwerkwoord onderwerp hoofdwerkwoordvoornaamwoorden Where do you live? Why did you come?

Hoe maak je een zin ontkennend Bij het ontkennend maken van zinnen pas je dezelfde regels toe als bij het vragend makenZet n’t (not) achter am, is, are, was, were He is ill.     He isn’t ill

Zet n’t  (not) achter het hulpwerkwoord They have seen her - They haven’t seen herLet op: Can         à              can’t Will          à              won’t Shall       à              shan’t

Let op met de tegenwoordige en verleden tijd van het werkwoord have to (moeten).  Het 1e werkwoord is geen hulpwerkwoord, dus moet je de zin ontkennend maken met don’t, doesn’t, didn’t + hele werkwoord. They have to go.             They don’t have to go He has to go.                   He doesn’t have to go He had to go.                   He didn’t have to go